Geschiedenis van de psychologie

Psychoanalyse

De geest in conflict: Freudiaanse psychoanalyse en de opvolgers ervan

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de psychoanalyse en de impact ervan op de psychologie besproken, voornamelijk door de ogen van Sigmund Freud en zijn collega's.

De oorsprong van de psychoanalyse

  • Sigmund Freud (1856-1939): Een Weense arts die de psychoanalyse ontwikkelde. Hij was vooral geïnteresseerd in patiënten met hysterie die niet gehypnotiseerd konden worden.
  • Josef Breuer (1842-1925): Oudere mentor van Freud en behandelaar van Bertha Pappenheim. Samen met Freud schreef hij "Studies on Hysteria".
  • Pathogene ideeën: Emotioneel beladen, maar vergeten en onbewuste herinneringen die hysterische symptomen veroorzaken.
  • Conversies: De omzetting van emotionele naar fysieke energie, zoals gezien bij hysterische patiënten.

Freuds jonge jaren

  • Franz Brentano (1838-1917): Filosoof en voorstander van act-psychologie. Brentano introduceerde het concept van intentionaliteit, wat suggereert dat alle mentale handelingen een doel of object hebben.
  • Ernst Brücke (1819-1892): Invloedrijk voor Freud, Brücke zocht mechanistische verklaringen voor alle organische fenomenen.

Vrije associatie

Freud ontwikkelde een nieuwe behandelingsmethode, de vrije associatie, waarbij patiënten op een divan liggen en hun gedachten vrijuit delen.

  • Overdeterminatie: Een fenomeen waarbij een enkel symptoom meerdere onderliggende oorzaken kan hebben.
  • Repressie: Het onbewuste proces van het onderdrukken van pijnlijke of ongewenste herinneringen.
  • Intrapsychisch conflict: Het inzicht van Freud dat er innerlijke conflicten binnen een individu kunnen bestaan tussen bewuste en onbewuste processen.
  • Verleidingstheorie: Freud's controversiële theorie dat onderdrukte seksuele ervaringen in de kindertijd een oorzaak kunnen zijn van hysterie.

The Interpretation of Dreams

Freud's belangrijkste werk waarin hij de betekenis en interpretatie van dromen onderzoekt.

  • Manifeste inhoud: De direct ervaren en herinnerde inhoud van een droom.
  • Latente inhoud: De diepere, verborgen betekenis van een droom.
  • Droomarbeid: De processen waardoor de latente inhoud van een droom wordt getransformeerd naar de manifeste inhoud. Dit omvat:
    • Verschuiving: Het proces waarbij de latente inhoud wordt gesymboliseerd in de manifeste inhoud.
    • Verdichting: Meerdere latente gedachten worden vertegenwoordigd door één beeld in de manifeste inhoud.
    • Concrete verbeelding: De manier waarop de latente dromen ervaren sensaties krijgen door de manifeste inhoud.

Wensvervulling en de verleidingstheorie

Freuds onderzoek naar het primaire proces in dromen leidde tot nieuwe inzichten in hysterie en de verleidingstheorie. Uit zijn analyse bleek dat de latente inhoud van dromen vaak wensen bevat, wat hij de wensvervullingshypothese noemde. Deze wensen, vaak moeilijk te erkennen, speelden een centrale rol in de vorming van de droom.

Zelfanalyse en seksualiteit in de kindertijd

Na de dood van zijn vader begon Freud aan zelfanalyse, waaruit hij twee diepgewortelde wensen destilleerde: de wens naar de dood van zijn vader en seksuele aandacht van zijn moeder. Dit leidde tot de formulering van het oedipuscomplex. Verder onderzoek toonde aan dat deze gevoelens vaak samengingen met ongemakkelijke herinneringen en wensen uit de kindertijd. Deze wensen worden in zijn boek, Three Essays on the Theory of Sexuality, nader uitgewerkt.

De psychoseksuele ontwikkeling

  • Polymorfe perversiteit: Een toestand waarin baby's sensueel genot kunnen halen uit stimulatie van elk lichaamsdeel.
  • Erogene zones: Lichaamsdelen die specifieke bevrediging en genot bieden, zoals de orale, anale en genitale zone.

Freuds theorie suggereerde een wisselwerking tussen sociale factoren en psychoseksuele ontwikkelingen. Hij introduceerde ook het concept van fixatie op bepaalde psychoseksuele fasen, resulterend in specifieke volwassen karaktereigenschappen zoals het orale, anale en fallische/genitale karakter.

Psychoanalytische therapie en de casus Dora

Freuds therapeutische methoden ontwikkelden zich voortdurend. Hij ontdekte dat onbewuste weerstand tegen behandeling vaak subtiel kon zijn, wat duidelijk werd in de casus Dora (Ida Bauer). Freud realiseerde zich later dat overdrachtsgevoelens, waarbij patiënten hun gevoelens over belangrijke figuren uit hun verleden overbrengen op de therapeut, een cruciale rol speelden in het therapieproces. Dit leidde tot een veranderde aanpak waarin Freud meer nadruk legde op overdracht dan op de oorspronkelijke symptomen.

Latere psychoanalytische theorie

In de beginjaren van zijn carrière werkte Freud voornamelijk alleen en richtte zich op een goed opgeleid lezerspubliek. Rond 1905 begon zijn werk echter meer aandacht te krijgen, wat uiteindelijk leidde tot de vorming van een beweging. Hierdoor veranderde ook de focus en het karakter van zijn publicaties.

Metapsychologie en afweermechanismen

  • Metapsychologie: Freud's theoretische modellen van de geest. In plaats van zich te richten op neurologische structuren, beschreef Freud zijn metapsychologie volledig in psychologische termen.
  • The Ego and the ID (1923): Een beschrijving van de psyche die voortdurend beïnvloed wordt door drie conflicterende eisen: instincten, de externe werkelijkheid en morele eisen.
  • Id, Ego, Superego: Freud's model van de psyche die bestaat uit drie afzonderlijke systemen, waarbij het Ego fungeert als bemiddelaar tussen de conflicterende eisen van het Id (onbewuste, krachtige impulsen) en het Superego (moraliteit).
  • Afweermechanismen: Compromissen van het ego ontwikkeld in samenwerking met Anna Freud. Enkele voorbeelden zijn verschuiving, projectie, intellectualisatie, rationalisatie en identificatie.

Mannelijke en vrouwelijke superego's

Freud's theorie over het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke superego's, en het idee van het castratiecomplex, was zeer controversieel. Dit leidde tot kritiek van andere psychoanalytici zoals Karen Horney en Clara Thompson.

Volgelingen en Dissidenten

  • Freuds Invloed en de International Psychoanalytic Association (IPA)

    • Vanaf 1905 begon Sigmund Freuds werk de aandacht te trekken van bewonderaars zoals Alfred Adler en Carl Jung.
    • In 1910 werd de International Psychoanalytic Association (IPA) opgericht, waarbij deze psychologen zich aansloten.
    • Deelnemers aan de IPA werden prominente persoonlijkheden, sommigen volgelingen van Freud en anderen dissidenten met hun eigen theoretische weg.

De Amerikaanse Titchener was bijzonder kritisch over de theorieën over psychoanalyse van Freud en stond brede acceptatie van de psychoanalyse in academische kringen in de VS in de weg.

  • Veranderingen na Freuds Dood

    • Na Freuds dood in 1939 kwamen jongere therapeuten met voorstellen voor wijzigingen in de psychoanalyse.
    • Melanie Klein benadrukte de relatie tussen zuigeling en moeder en leidde tot de psychoanalytische school van objectrelaties.
    • Erik Erikson introduceerde psychosociale fasen en de "identiteitscrisis."
  • Horney, Adler en Jung: Freudiaanse Dissidenten

    • Karen Horney emigreerde naar de VS en beïnvloedde het werk van humanistische psycholoog Maslow.
    • Alfred Adler, ook een Joodse emigrant, brak met Freud en stichtte de individuele psychologie.
    • Carl Jung ontwikkelde de analytische psychologie en brak met Freud vanwege fundamentele filosofische verschillen.
  • Individuele Psychologie van Alfred Adler

    • Adler geloofde dat minderwaardigheidsgevoelens in de kindertijd essentieel waren en dat mensen streven naar onafhankelijkheid van hun omgeving.
    • Hij introduceerde het begrip "minderwaardigheidscomplex," een uniek patroon van minderwaardigheidsgevoelens beïnvloed door aangeboren en omgevingsfactoren.
    • Adler benadrukte sociale interesse en het geboortevolgorde-effect in zijn therapie.
  • Analytische Psychologie van Carl Jung

    • Jung ontwikkelde de analytische psychologie en geloofde in de aanwezigheid van archetypen in het collectief onbewuste.
    • Hij introduceerde de mandala als symbool voor psychische heelheid en balans.
    • Jung introduceerde de begrippen extraversie en introversie en ontwikkelde een theorie van psychologische types.
    • Zijn concepten vormden de basis voor de Myers-Briggs Type Indicator.
  • Freud en de Academische Psychologie

    • Freud was in eerste instantie een klinisch psycholoog en had beperkte contacten met academische psychologen tot 1906.
    • Zijn benadering werd aanvankelijk afgewezen door veel academici, inclusief William James.
    • Rond 1930 begonnen jonge psychologen experimenteel onderzoek te doen naar psychoanalytische begrippen, wat leidde tot de opkomst van persoonlijkheidspsychologie.

Deze psychologen en hun ideeën hebben een blijvende invloed gehad op de ontwikkeling van de psychologie als wetenschap en op de manier waarop we menselijk gedrag begrijpen en analyseren.



Reacties

Er zijn nog geen reacties.
 Meld je aan met LinkedIn om te reageren