Ontwikkelingspsychologie

Taalontwikkeling

De aard van taal en de vroege taalkundige vaardigheden van kinderen

Niets lijkt complexer dan de menselijke capaciteit om taal te spreken. De meeste mensen zijn redelijk competent in het spreken van hun moedertaal wanneer ze 3 tot 4 jaar oud zijn. Hoe is dit mogelijk? De meeste ontwikkelingspsychologen zijn het erover eens dat dit komt door een combinatie van biologische machinismen (innate) gecombineerd met een omgeving die adequate modellen aanbiedt en mogelijkheden om te oefenen.

Wat is taal?

Een aantal feiten op een rijtje:

  • Taalkundigen schatten dat er ongeveer 6000 talen zijn, verschillend genoeg om ervoor te zorgen dat men elkaar niet begrijpt
  • Alle talen hebben dezelfde basiskenmerken, waardoor je kunt spreken van human language
  • Hoewel andere dieren communicatiesystemen hebben, is de menselijke taal anders in drie belangrijke facetten
    • Taal is symbolisch
    • Taal is grammaticaal
    • De taal die men leert is afhankelijk van de cultuur waarin zij opgroeien

Taal gebruikt symbolen (morphemes) die arbitrair en discreet zijn

  • Phonemes: de elementaire geluiden die geproduceerd kunnen worden om morphemes te vormen
    • Klinkers en medeklinkers
  • Morphemes: elke taal bestaat uit een set symbolen (entiteiten die andere entiteiten representeren), die symbolen heten morphemes
    • Morphemes zijn de kleine eenheden die objecten, gebeurtenissen, ideeën, eigenschappen of relaties kunnen uitdrukken
    • Dit kunnen woorden zijn (pan), maar ook extensies (prefix of suffix) op die woorden zoals -en. Hierin is pan een woord én een morpheme, maar -en géén woord maar wel een morpheme.
    • Morphemes zijn arbitrair en discreet
      • Arbitrair omdat er geen gelijkenis bestaat tussen het woord en hetgeen het beschrijft
      • Discreet omdat het niet gradueel veranderd kan worden. Het morpheme groot kun je niet aanpassen om het een gradueel een andere betekenis te geven, je kunt alleen een morpheme toevoegen als -er om groter te krijgen, wat een combinatie is van twee morphemes.

Alle talen zijn op een vergelijkbare manier hiërarchisch gestructureerd

  • De onderverdeling in 4 niveaus zie je terug in iedere gesproken taal:
    • sentence (zin)
    • phrase (frase of uitdrukking)
    • word or morpheme (woorden of morfeem)
    • phonemes (foneem)
  • Elke taal heeft regels, beter bekend als grammatica (grammar), en die regels bestaan uit:
    • Fonologie (phonology): regels die bepalen hoe fonemen kunnen worden samengevoegd om een morfeem te maken
    • Morfologie (morphology): regels die bepalen hoe morfemen kunnen worden samengevoegd om een woord te maken
    • Syntax: regels die bepalen hoe woorden kunnen worden geordend om frasen en zinnen te maken

Grammatica wordt normaliter impliciet geleerd en niet expliciet

  • Grammatica wordt impliciet geleerd, al voordat hiervoor formele educatie aan te pas komt
    • Ondersteunend: men kan een taal spreken, maar niet uitleggen welke regels gelden
    • Men kan onderscheid maken tussen grammaticaal correcte en incorrecte zinnen, zelfs wanneer ze nergens op slaan (zoals: colorless green ideas sleep furiously).

Het verloop van taalontwikkeling

  • In een paar jaar tijd ontwikkelen kinderen van de eerste geluiden en brabbeltjes tot woorden, zinnen en uiteindelijk complete verhalen
    • Kinderen over de hele wereld ontwikkelen deze vaardigheid op een vergelijkbare wijze
  • Experimenten tonen aan dat baby's jonger dan 6 maanden het verschil horen tussen twee geluiden die verschillende fonemen voorstellen
    • Ze worden rond 6 maanden ook beter in het onderscheiden van fonemen die voorkomen in hun moedertaal en slechter in het onderscheiden van fonemen in andere talen
  • Kinderen die doof zijn en waarbij de ouders communiceren met gebarentaal, gaan zelf ook door een stadium waarin ze brabbelen met handgebaren (die geen betekenis hebben, maar alle schijn hebben van 'oefenen')
  • Gebrabbel begint bij ongeveer 8 maanden te lijken op de moedertaal die om hen heen gesproken wordt. Algemeen gebrabbel wordt dan bijvoorbeeld Frans gebrabbel.
  • Vanaf ongeveer 10 maanden vertoont het gebrabbel gelijkenis met lettergrepen en woorden van hun moedertaal.
  • Ook dove baby's laten bij hun handsignalen een zelfde soort ritme in beweging zien als bij de gebarentaal van hun ouders

Woordenbegrip loopt voor op woordproductie

  • Baby's begrijpen al bij 6 maanden de eerste woorden (getest door "mommy" en "daddy" geluiden te laten horen en links en rechts een video van één van de ouders te laten zien, waarbij de baby significant vaker naar de juiste kant keek bij het juiste woord)
  • Baby's van 9 maanden kunnen naar het juiste object kijken wanneer deze wordt genoemd
  • Tegen de tijd dat ze beginnen met praten (10 tot 12 maanden), weten ze waarschijnlijk al de betekenis van tientallen woorden

Naamgeving en snelle vocabulaire ontwikkeling

  • De eerste woorden komen meestal uit speelsheid
  • Het eerste gebruik van woorden is voor de lol of om dingen aan te wijzen, niet per se omdat ze erom vragen (dit komt pas later)
  • De uitbreiding van het vocabulaire gaat langzaam, maar vanaf 15-20 maanden gaat het ineens heel hard, bekend als de word spurt
  • Tussen 2 jaar en 17 jaar, leert de gemiddelde persoon zo'n 60.000 woorden (ongeveer 11 per dag), waarvan de meeste impliciet geleerd worden en niet expliciet
  • De eerst geleerde woorden zijn meestal zelfstandig naamwoorden van dingen die in de omgeving zijn waar ze opgroeien
    • Onderzoekers hebben vastgesteld dat als de gazing (volgen van de ogen van anderen) hoog is bij kinderen van 10-11 maanden, dit een indicator is dat de uitbreiding van de woordenschat over de volgende maanden hoger is.
  • Mutual exclusivity assumption: kinderen hebben een neiging om woorden waarvan ze de naam niet weten, een naam te geven die ze om zich heen horen maar die ze niet herkennen
    • Ze gaan er vanuit dat een woord geen synoniem is voor een ander woord.
    • Experiment (Clark) met varken, schaap, koe en een beest zonder naam: wanneer ze in combinatie met deze objecten het woord gombe horen, associëren ze dat woord met het ene beestje dat ze geen naam konden geven
  • Zodra kinderen enig taalbegrip hebben opgebouwd, kunnen ze uit de context de betekenis van woorden bepalen
  • Ze kunnen tevens op basis van een zin als "Mommy feeds the ferret" afleiden dat "ferret" een levend wezen is. Dit heet syntactic bootstrapping (van syntax)

Uitbreiding van woordbetekenis om in categorieën te passen

  • Een bal wordt al snel gebruikt voor alle ronde objecten. Dit heet taxonomic assumption. Hetzelfde geldt voor "daddy" voor alle mannen. Soms is het dus fout, maar in de meeste gevallen gaat dit juist goed.
  • Overextensie: bijvoorbeeld zeggen dat alle dieren met 4 poten honden zijn. Deels heeft dit te maken met dat kinderen automatisch kiezen voor een woord dat het dichtste bij wat ze willen uitdrukken komt. In een rij met foto's van honden en katten zouden ze bijvoorbeeld wel de echte honden aan kunnen wijzen.

Grammaticale regels

  • Tussen de 18 en 24 maanden beginnen kinderen woorden samen te gebruiken op een zinvolle manier.
    • "Schop Billy" betekent bijvoorbeeld dat iemand Billy aan het schoppen is, en "Billy schop" betekent dat Billy iets of iemand aan het schoppen is
    • Deze economische woordkeuze staat bekend als telegraphic speech
  • Overgeneralisatie: de neiging om taalregels consistent toe te passen, bijvoorbeeld -te om verleden tijd aan te geven: schopte wordt ook scheerte (schoor) en geefte (gaf)
    • De grap is dat de taal van kinderen op dat moment consistenter is dan de echte taal

In de praktijk corrigeren weinig ouders de grammatica van hun kinderen. Het is ook bewezen dat dit weinig effect heeft op het leerproces. Kinderen leren grammatica vanuit de praktijk: door voorbeelden en te oefenen.

Interne en externe ondersteuning voor taalontwikkeling



Reacties

Er zijn nog geen reacties.
 Meld je aan met LinkedIn om te reageren