Theory of mind
'Theory of mind' bij kinderen
Iedereen is in het dagelijks leven een klein beetje psycholoog, omdat we continu bezig zijn met het verklaren van andermans gedrag en het proberen te begrijpen wat zij denken. Psychologen noemen dit soms folk psychology of psychologie van het volk. We schrijven emoties, motieven, gevoelens, verlangens, doelen, percepties en geloof aan andere mensen toe en gebruiken deze attributen om hun acties te verklaren. Dit concept heet theory of mind.
Volgens David Premack, zijn we al heel jong in staat om de wereld te verdelen in twee categorieën:
- Dingen die zelf bewegen
- Dingen die niet zelf bewegen
Aan dingen die zelf bewegen schrijven we snel mentale eigenschappen toe, terwijl we dat niet doen bij dingen die niet zelf bewegen. (Er wordt snel een "narrative" aan gekoppeld, als objecten uit zichzelf bewegen.)
Zelfs kinderen van 2-3 jaar zijn al in staat om het gedrag van andere mensen in termen van mentale constructies te beschrijven, dus als perceptie, emotie en verlangen. Zelfs een kind van 18 maanden zal helpen een volwassene te helpen, op een manier waarvan hij denkt dat de volwassene weet wat hij bedoelt. Met andere woorden: ze begrijpen het concept van drijfveren ook in andere mensen. De grens ligt bij "geloven" dat iets waar is, wat niet waar is. Kinderen van 3 jaar zijn nauwelijks in staat te erkennen dat iemand iets kan geloven wat niet waar is (false beliefs), terwijl 4-jarigen dit al wel kunnen.
Make-believe (doen alsof iets waar is)
Hoewel kinderen van 3 jaar oud niet begrijpen dat je iets kunt geloven wat klaarblijkelijk niet waar is (false beliefs), zijn ze heel goed in staat om te doen alsof iets waar is (make believe). Dit komt van het eerder geleerde concept pretense af, waarbij men doet alsof iets op een bepaalde manier is, terwijl dat niet echt zo is. Het belangrijkste is dat ze zich er wel degelijk van bewust zijn dat het niet waar is. Een kopje denkbeeldig water over een knuffel heen gooien en zeggen "nu is 'ie helemaal nat" staat los van het feit dat ze wel degelijk weten dat de knuffel gewoon droog is.
Piaget stelde dat dit een oefening is in het symboliseren van objecten terwijl ze niet echt aanwezig zijn, gaan moderne ontwikkelingspsychologen nog verder in het toekennen van waarden aan make-believe. Leslie stelde dat dit soort spel een hersenmechanisme is die de fundamenten levert voor het begrijpen van niet-letterlijke mentale staat. Daarmee leren ze namelijk dat je dingen kunt geloven die niet waar zijn, maar ook dat je iemand anders dus voor de gek kunt houden (en andersom). Nielsen heeft benoemd dat het werken met nieuwe veronderstellingen en imaginaire scenario's als oefening kan dienen voor het creatieve proces dat de basis vormt voor innovatie als volwassene.
Kinderen met oudere broers of zussen zijn beter in false-belief tests, omdat zij meer rollenspel doen; er is immers altijd een speelmaatje aanwezig. Omdat spelen met een ander kind een heen-en-weer is van pretend statements (Bang, I got you), raken ze beter gewend aan het idee dat andere mensen concepten in hun hoofd kunnen hebben die geen reflectie van de werkelijkheid zijn.
Autisme of ASD (autism spectrum disorder)
- Geen inzicht in wat andere mensen denken
- Geen last van schaamte, want je ziet niet in dat andere mensen ook iets over je denken
- Geen interesse in anderen en er ook niet vanuit gaan dat anderen interesse in jou hebben
- Niet kijken naar waar andere mensen naar kijken
- Andere mensen hebben dezelfde functie als niet bewegende objecten of machines, en hooguit als middel om je eigen doel te bereiken
- Als ze taal leren, leren ze het vaak laat en heeft het bijzonderheden die duidelijk laten blijken dat ze niet sensitief zijn voor wat de ontvanger ervan vindt
Mensen met autisme doen het slecht op make-belief tests. De primaire afwijking is mindblindness ofwel het niet in staat zijn om de gedachten van anderen te lezen. Ze hebben geen ontwikkelde theory of mind.
Onderzoek naar autisme wijst uit dat het begrijpen van false-beliefs sterk te maken heeft met pretend play. Aangezien autistische kinderen hier niet aan meedoen, ontwikkelt deze mentale capaciteit zich ook niet goed. Wanneer vergeleken met kinderen met het syndroom van Down, die vaak een lager IQ hebben dan autistische kinderen, blijken die kinderen veel beter het concept van false beliefs te begrijpen dan autistische kinderen.
Er zijn nog geen reacties.Meld je aan met LinkedIn om te reageren