Sociale psychologie

Verklaring van gedrag

Het vormen van een beeld van andere mensen

Eén van de pioniers van de sociale psychologie, Fritz Heider, gaf al aan dat mensen natuurlijke psychologen zijn: of naïeve psycholgen, praktiserend in folk psychology. Mensen die niet oplgeleid zijn in de psychologie, maken echter consistent dezelfde fouten, oftewel bias. Dat wil zeggen: we zijn geneigd om bepaald gedrag op een bepaalde manier te verklaren (attribution: a claim about causation).

  • Person Bias is als we een bepaald gedrag verklaren door het te koppelen aan de persoonlijkheid
    • Susan wordt boos terwijl ze in de file rijdt. We verklaren dit eerder door te denken dat ze een kort lontje heeft en niet door het asociale weggedrag van andere weggebruikers.
    • Een voorbeeld waarbij liberal en conservative teksten moesten worden voorgelezen. Degene die voorlas werd gekoppeld aan de tekst, zelfs al wist iedereen dat hij het alleen maar voorlas. Er was dus geen logische reden om dit te denken, maar toch werd de relatie gelegd.
    • Iemand kan vanuit een bepaalde rol bepaald gedrag vertonen wat helemaal niet in lijn is met de persoonlijkheid van diegene.
  • Fundamental attribution error
    • De neiging om gedrag toe te wijzen aan de persoonlijkheid van een individu (person bias) in plaats van aan de omgeving
    • Is niet zo fundamenteel als men voorheen dacht: als ze afgeleid zijn is het effect sterker dan als ze hun volledige aandacht eraan besteden
  • De attributie is vele malen sterker in de VS dan in India, volgens onderzoek van Joan Miller (1984)
  • Het is dus zeer cultuurafhankelijk. Westerse culturen zijn meer gericht op het individu terwijl oosterse culturen meer gericht zijn op de samenleving.

De effecten van gezichtskernmerken op de perceptie van personen:

  • Attractiveness bias
    • Fysiek aantrekkelijke mensen worden sneller beoordeeld als intelligent, competent, sociaal en moreel
    • Op z'n minst deels het resultaat van westerse cultuur
    • Voorbeelden: rechters geven langere straffen aan minder aantrekkelijke mensen, leraren geven aan dat kinderen intelligenter zijn zelfs als ze dezelfde cijfers hebben als een minder knap kind
    • Fysieke aantrekkelijkheid heeft een positieve correlatie met IQ, maar deze correlatie is maar heel laag (en er zijn onderzoeken die suggereren dat deze correlatie absoluut niet betrouwbaar is)
      • "Good genes" theorie: aantrekkelijkheid is een signaal van 'goede genen' en dus goede potential mates
      • Aantrekkelijkheid is groot deel symmetrie: grote symmetrie betekent weinig problemen bij de ontwikkeling als foetus
  • Baby face bias
    • Een rechter geeft sneller een straf aan iemand zonder baby face dan met een baby face, als het gaat om iets waarbij de intentie was om schade te berokkenen
    • Dit verschil verdwijnt als het gaat om contractuele geschillen, bijvoorbeeld iets wat vergeten is of incompetentie
    • Een baby face zorgt dus dat men minder snel gelooft dat je iets intentioneel fout hebt gedaan, maar voor zaken die te maken hebben met incompetentie maakt het geen verschil
  • In het verlengde van de baby face bias: mensen stemmen sneller op iemand met een "matured face", omdat deze er competenter uitziet.

Een beeld van iemand vormen op het internet

  • In een experiment hebben Bargh & McKenna vastgesteld dat:
    • Als mensen elkaar eerst online spreken en daarna in real life, ze elkaar in de tweede ontmoeting aardiger vinden
    • Als mensen elkaar eerst in real life spreken en daarna online, ze elkaar in de tweede ontmoeting minder aardig vinden
  • Mogelijke verklaringen:
    • Er is minder sociale angst waardoor mensen sneller open naar elkaar zijn
    • Er zijn geen vooroordelen (bias) die het gesprek kunnen laten haperen
    • Als ze elkaar leren kennen in het echt, weten ze al het een en ander over elkaar

In een Nederlands onderzoek (Valkenburg et al., 2005) bleek dat veel adolescenten zich voorgedaan hebben als iemand anders (identity experiments):

  • 9-12: 72%
  • 13-14: 53%
  • 15-18: 28%

Zowel jongens als meisjes deden dit, waarbij jongens zich vooral mannelijker voordeden dan ze waren, en meisjes zich knapper en ouder voordeden dan ze waren. 

De perceptie en evaluatie van het 'zelf'

Er zijn weinig concepten belangrijker dan het concept van "zelf". Niet alleen fysiek, maar ook mentaal.

  • Veel sociologen en sociaal psychologen denken dat dit een sociaal product is.
  • Charles Cooley gebruikte de term looking-glass self.
    • Dit is gebaseerd op het idee dat je je mening over jezelf grotendeels opmaakt op basis van de reacties van anderen, een soort spiegel.
  • Self-fulfilling prophecyPygmalion effect
    • Als je zelf gelooft dat iets fout gaat, dan gaat het ook fout (omdat je jezelf opstelt om te falen). Als je gelooft dat iets goed gaat, dan gedraag je je daar ook naar en is de kans ook groter dat het vervolgens goed gaat.
    • Experiment: in een klas werden willekeurige kinderen volgens een valse test aangewezen als "kansrijk". Hierdoor kregen deze kinderen van de docenten meer aandacht, meer aanbeveling en gingen de echte IQ scores daadwerkelijk omhoog. Omdat er ook hogere verwachtingen waren, waren de kinderen eerder geneigd harder te werken om deze verwachtingen te halen.
  • Sociometer theory of self esteem
    • De sociometer theory gaat er vanuit dat ons zelfvertrouwen een soort thermometer is die aangeeft hoe groot de kans is dat we worden geaccepteerd door anderen. Ondersteunend:
      • Individuele verschillen in zelfvertrouwen correleren sterk met individuele verschillen van hoe mensen denken dat ze geaccepteerd zouden worden door anderen
      • Zelfvertrouwen neemt toe na complimenten of andere sociaal positieve ervaringen. Zelfvertrouwen neemt af bij sociale afkeuring.
      • Openbare feedback over een toets heeft een groter effect op zelfvertrouwen dan als de feedback privé wordt besproken.
  • Social comparison
    • Onze eigen karakteristieken zoals lengte of bepaalde vaardigheden bepalen door ze te vergelijken met die van anderen (de reference group)
  • Big-fish-in-small-pond effect
    • Het verschil in reference group kan betekenen dat je ineens geen big fish in a small pond meer bent, maar (gekscherend) een medium fish in a huge pond
  • Gemiddeld genomen hebben we een redelijk positief zelfbeeld
    • 94% van de docenten denkt dat ze een bovengemiddelde docent zijn
    • De meeste studenten denken dat ze bovengemiddelde student zijn
  • Self-serving attributional bias
    • Net zoiets als de person bias, maar eigenlijk andersom. Bij onszelf zijn we geneigd succes toe te schrijven aan onszelf en falen toe te schrijven aan externe factoren.
  • Overinflated self-esteem
    • Wanneer je zelfvertrouwen groter is dan je feitelijke kunnen, kan dit leiden tot psychologische problemen, waaronder depressie
    • In de VS is dit op grote schaal gaande bij jonge mensen, maar volgens Martin Seligman resulteert dit in een instabiele fundering waarop het zelfvertrouwen gebaseerd is en ligt depressie op de loer wanneer ze een keer falen

Attitudes, expliciet en impliciet

  • Attitude
    • Elk geloof of elke mening die een evaluatief component heeft, zoals een oordeel of een gevoel dat iets goed of slecht is, moreel of immoreel, etc.
  • Explicit attitude
    • Bewuste, verbaal gemaakte evaluaties. Dingen waar je actief iets over vindt.
  • Implicit attitude
    • Onbewuste, automatische mentale associaties
  • Implicit association tests
    • Mensen kunnen twee concepten makkelijker samen classificeren als ze al sterk geassocieerd zijn in de hersenen. Je kunt dus afbeeldingen laten zien en timen hoe lang iemand erover doet om te reageren en welke reactie iemand geeft.
  • Cognitive dissonance (Leon Festinger)
    • Het ongemakkelijke gevoel dat ontstaat wanneer je twee conflicterende ideeën tegelijk in je hoofd hebt. Dit is eigenlijk een drive om dat probleem op te lossen.
    • Mensen hebben de neiging om cognitieve dissonantie uit de weg te gaan, door bijvoorbeeld niet te luisteren naar anderen die andere ideeën hebben dan zijzelf
  • Als mensen dit geloven, maar dat doen, krijgen ze last van cognitieve dissonantie
    • Dit kan verlicht worden door hun attitudes aan te passen, ook wel bekend als het insufficient-justification effect
    • Dit gebeurt alleen als er een geen overduidelijke, sterke incentive is om het tegenovergestelde te doen
      • Experiment om een ander te overtuigen dat is saais eigenlijk heel leuk is: voor $1 overtuigen mensen zichzelf dat een bepaalde activiteit leuk is, voor $20 dollar beschouwen ze het als een leugen tegen een goede betaling

De perceptie van onszelf en anderen als leden van een groep

Onze identiteit bestaat uit twee componenten: personal identity en social identity. Alle persoonlijke kwaliteiten (lief, aardig, etc.) zijn onderdeel van de persoonlijke identiteit en alle groepen (Nederlands, gitarist, student) zijn onderdeel van de sociale identiteit. Er zijn twee soorten groepen: out-groups (waar we niet in zitten) en in-groups (waar we wél in zitten). Het schema of basisidee van mensen uit een bepaalde groep, is een stereotype. Stereotypes kunnen nuttig zijn voor een eerste basale set informatie over mensen, maar ze kloppen ook vaak níet.

Er bestaan implicit stereotypes en explicit stereotypes. Expliciete stereotypes bestaan uit public stereotypes en private stereotypes:

  • Implicit stereotypes: we gedragen ons op een bepaalde manier rondom mensen op basis van impliciete associaties
  • Private stereotypes: we denken bewust over deze stereotypes na, maar hebben het er (in principe) met niemand over
  • Public stereotypes: we denken bewust over deze stereotypes en hebben het er ook over

Er zijn veel schietpartijen geweest in de VS waarbij zwarte mensen zijn neergeschoten zonder dat zij daadwerkelijk een gevaar vormden. In een studie met politieagenten bleek de bias richting het eerder beschieten van zwarte mensen meetbaar te zijn. Na uitgebreide oefening met simulaties was deze bias echter verdwenen. Dit komt doordat er directe feedback is en het gedrag van de politieagenten op die manier direct gecorrigeerd wordt. Verder heeft dit te maken met same race bias, wat al eerder besproken is.

Expliciete stereotypes kunnen door te denken aangepast worden, maar bij impliciete stereotypes gaat dit niet zo makkelijk. Wel is het zo dat mensen met gekleurde vrienden, minder snel een automatische negatieve respons hebben. Zelfs bij diversiteitstrainingen, werd het grootste effect bereikt bij mensen die nieuwe zwarte vrienden maakten, en niet door de training zelf.

De effecten van geobserveerd en geƫvalueerd worden

Social pressure is de druk die op ons uitgevoerd wordt doordat we leven in een sociale context waaruit bepaalde verwachtingen komen. We worden het sterkst beïnvloed door mensen die fysiek en emotioneel het dichtste bij ons zijn. Sociale druk begint al als er simpelweg mensen aanwezig zijn. Als sociale dieren, zijn we bezig met welke indruk wij maken op andere mensen, en dat zorgt voor een verandering van gedrag.

Als een publiek ervoor zorgt dat je het beter doet, spreekt men van social facilitation en als je het juist slechter doet, spreekt men van social interference of social inhibition. Facilitation vindt meestal plaats bij eenvoudige (dominante) taken, terwijl interference vaker plaatsvindt bij ingewikkelde (niet-dominante) taken. Dominant en niet-dominant staat hierbij eigenlijk voor automatische en niet-automatische taken, of mindless en mindful. Dit is gebaseerd op de theorie van Robert Zajonc. Interferentie komt vaker voor wanneer vlak voor het begin van de taak, negatieve feedback is gegeven. Positieve feedback zorgt voor minder interferentie.

  • Choking under pressure
    • Druk en bijkomende angst maken de performance slechter. Deze kans is groter wanneer de taak meer gebruik maakt van het werkgeheugen. Hoe groter de druk, hoe groter de kans op "choking" van het werkgeheugen. 
  • Stereotype threat
    • Als iemand het gevoel heeft dat diegene minder kans maakt om een test te halen, en daardoor juist slecht scoort (self-fulfilling prophecy). Dit gebeurt (uiteraard) vooral bij gestigmatiseerde groepen.
    • Als iemand weet dat stereotype threat bestaat, kunnen ze hun angsten toewijzen aan het feit dat dit stereotype threat is en daardoor beter focussen op de test zelf.
  • Impression management
    • De volledige set aan manieren waarop mensen bewust of onbewust hun gedrag aanpassen om de impressie, die anderen van hen krijgen, te beïnvloeden. Eigenlijk een soort imagobeheer.

De effecten van voorbeelden, meningen en verzoeken van anderen

Informational influence is de set aanwijzingen die we vanuit de cultuur krijgen met betrekking tot wat je wel en niet zou moeten doen (conformeren). Deze kennis wordt al lange tijd overgedragen en heeft ongetwijfeld waarde, dus onze hersenen behandelen het ook als zodanig. Conformeren heeft als bijkomend voordeel een grotere cohesie van de groep en meer acceptatie op individueel niveau. Als groep kun je op die manier een gecoördineerde eenheid worden. De invloed die een groep heeft op individuen, doordat een persoon het verlangen heeft bij een groep te horen, heet normative influence. De eerste invloeden hiervan kun je al zien bij kinderen van 2-3 jaar oud.

De klassieke conformiteitsexperimenten van Solomon Asch

Asch wilde eigenlijk bewijzen dat conformiteit met de groep ophoudt wanneer overduidelijk en aantoonbaar is dat de proefpersoon het bij het verkeerde eind heeft. Toch bleven de proefpersonen conformeren en het bewijs negeren. Hierdoor ging Asch verder door met zijn onderzoek. Hij deed het onderzoek waarin de confederates allemaal een specifiek verkeerd antwoord gaven en de proefpersoon als enige een ander antwoord zou moeten geven. In de praktijk bleek 37% van de tijd geconformeerd te worden aan het (overduidelijk) foute antwoord.

Effecten van impliciete normen in public-service berichten

Het bord "veel bezoekers hebben iets gestolen uit het park, doe dit a.u.b. niet" zorgt voor een hogere diefstal (7%) dan de baseline (3%), omdat hiermee eigenlijk het signaal wordt afgegeven dat het grootschalig sociaal gedrag is. Bij een normaal verbodsbord daalt het percentage tot 1,7%.

Passive bystander effect

Als er één iemand is om te helpen, is de kans 70% dat dit gebeurt. Zijn er twee mensen, dan is dit maar 20%. Dit komt door een combinatie van conformeren en daarnaast van het gevoel dat het niet jouw verantwoordelijkheid is. De informatieve invloed hier is dat anderen blijkbaar niet vinden dat er sprake is van een noodgeval, dus waarom zou jij dat wel vinden? De normatieve invloed is dat niemand anders zich ermee bemoeit, dus waarom zou jij het doen?

Sociale druk in groepsdiscussies

Het voelt goed om mee te gaan met een mening, in tegenstelling tot ergens tegen zijn. Er is een "onderwatergevoel" van druk om het eens te zijn met de groep. Als een groep 50/50 is op een bepaald onderwerp, wordt er meestal een compromis gesloten. Als de verdeling anders is, krijg je meestal juist polarisatie waarbij beide kampen hun mening alleen maar verder in dezelfde richting trekken als waar ze al in zaten.

Soms zijn beslissingen beter als ze door een groep gemaakt worden en soms zijn ze slechter dan individuele beslissingen. Als de groepsbeslissing is bepaald op basis van beschikbaar bewijsmateriaal en logica, is het waarschijnlijk beter. Als er andere factoren zijn, zoals missende informatie, pleasing en impressing, is de groepsbeslissing meestal slechter dan een individuele beslissing. Soms is er sprake van groupthink:

  • Groupthink
    • Een modus van denken waar mensen in geraken als ze diep in een coherente groep zitten, waar het streven naar unanimiteit de motivatie voor het goed beoordelen van alternatieve scenario's en zienswijzen overschaduwt.

Verzoek- en verkoopdruk: principes van compliance

  • Als een verzoek klein is en vriendelijk wordt verzocht, zijn we automatisch geneigd om hieraan te voldoen.
  • We zijn geneigd om verzoeken van mensen die ooit wat voor ons hebben gedaan, te honoreren (norm of reciprocity).
  • We zijn geneigd om verzoeken van in-group leden te honoreren, zelfs als we ze niet persoonlijk kennen.
  • Zelfs als een verzoek onbeschoft of heel direct is, vinden mensen het vaak moeilijk om nee te zeggen.

In de meeste gevallen zijn verzoeken redelijk en zorgt dit voor een goede sociale omgeving, maar in sommige gevallen worden mensen uitgebuit.

  • Throwing the low ball
    • De prijs verhogen na commitment om te kopen
  • Foot in the door
    • Eerst een klein verzoek doen, om daarna een groot verzoek te doen

Condities die obedience/gehoorzaamheid vergroten: Milgram's experimenten

Obedience refereert naar de gevallen waarin de verzoeker een autoriteit of leider is en het verzoek als opdracht wordt geïnterpreteerd. Meestal is dit geen probleem, maar soms worden mensen ertoe gezet om criminele daden uit te voeren. Dit noemt men crimes of obedience. Er zijn allerlei redenen voor, maar de meest interessante reden is wanneer er geen straf zou volgen wanneer het niet opgevolgd zou worden. Dan gaat het namelijk om de psychologische druk die een individu ervaart, waardoor deze de actie alsnog uitvoert. Stanley Milgram was op zoek naar deze specifieke psychologische invloeden.

Milgram voerde experimenten uit met (zogenaamde) elektrische schokken, om te zien hoe ver mensen zouden gaan met het geven van schokken van steeds hoger voltage wanneer ze hiertoe werden gezet door de experimentleider. 65% van de deelnemers ging door tot het absolute einde (26 van de 40). Geen van de deelnemers had er plezier in en velen gaven al veel eerder aan te willen stoppen, maar ze moesten dit wel echt doen, en dat was in de meeste gevallen het probleem. De resultaten waren dat de volgende factoren van belang waren in het blijven volgen van de instructies:

  • De norm van gehoorzaamheid ten opzichte van legitieme autoriteiten (norm of obedience). Omdat het een Yale wetenschapper betrof, genoot hij aanzienlijke status en autoriteit, die van invloed was op de gehoorzaamheid van de proefpersonen.
  • De experimentleider's zelfverzekerdheid en acceptatie van verantwoordelijkheid. Als jouw rol slechts die van een "cog in a machine" is, dan is het minder heftig. In een replica-experiment van Tilker, werd de gehoorzaamheid veel lager toen de proefpersonen te horen kregen dat zij verantwoordelijk waren voor het welzijn van de andere proefpersoon.
  • De dichtbijheid van de experimentleider en de afstand tot de learner. De teacher (proefpersoon) zat veel dichter bij de experimentleider dan de learner, want laatstgenoemde zat in een andere kamer. In een variant waarbij de experimentleider de instructies telefonisch doorgaf, daalde de gehoorzaamheid naar 23%.
  • Absentie van een alternatief gedragsmodel. Proefpersonen waren in een nieuwe situatie en konden zich geen houding geven. In een variant met een confederate die op een bepaald punt stopte, ging maar 10% van de proefpersonen door. Ging een confederate tot het einde door, bleven de proefpersonen in 93% van de gevallen doorgaan tot het einde.
  • De incrementele vorm van de verzoeken. Het is eigenlijk een hele effecte vorm van de foot-in-the-door techniek.

Er is veel kritiek geweest op Milgram's experimenten. Met name de ethische kritiek was zwaar, omdat het een traumatiserende ervaring kan zijn geweest voor de proefpersonen. De debriefing was echter goed opgezet en later heeft slechts 2% van de deelnemers aangegeven spijt te hebben dat ze mee hebben gedaan.

De andere kritiek is: in hoeverre kun je dit resultaat generaliseren? De meeste sociaal psychologen zijn het erover eens dat de resultaten van Milgram's experimenten geen volledige uitleg geven van crimes of obedience in het echte leven, maar wel een licht schijnen op algemene principes die hiermee te maken hebben.

Samenwerken of niet: prosociaal gedrag en het dilemma van het sociale leven

Evolutionair psychologen hebben een lastig karwei bij het verklaren van prosociaal gedrag: vrijwillig gedrag om anderen te bevoordelen. Michael Tomasello stelt in zijn boek Why We Cooperate daarentegen dat dit evengoed een evolutionair verhaal is als agressie of andere gedragingen met een duidelijk voordeel voor het individu.

Er is een spanningsveld tussen handelen voor je eigen egoïstische bestwil, ten koste van anderen (defection) en handelen voor de bestwil van de groep (cooperation). Een social dilemma is wanneer zo'n spanningsveld ontstaat.

  • Reputatie en reciprociteit
    • Factoren in het bepalen of er samengewerkt gaat worden of niet. Als iemand een spel gaat spelen en kan samenwerken, doet diegene dat liever met iemand die een goede reputatie heeft voor samenwerken.
  • Social identity / personal identity
    • Mensen zijn meer geneigd om empathie te voelen voor in-group mensen dan out-group mensen.
    • Als groepen met elkaar in competitie zijn kan er schadenfreude ontstaan: plezier halen uit andermans pijn. Bij mannen laat dit activiteit zien in reward-related areas (left ventral striatum).
    • Wanneer er roddels worden verspreid over een rivaal, wordt de bilateral ventral striatium (reward-related) geactiveerd. Dit gebeurt zowel bij mannen als vrouwen.

Groep tegen groep: Robbers Cave Park

Er zijn ethische limieten aan hoe ver onderzoekers kunnen gaan in het tegen elkaar opzetten van groepen. De onderzoeker Muzafer Sherif en zijn collega's zaten dicht op deze grens bij het kampeerprogramma van Robbers Cave Park in Oklahoma. Twee groepen van 11 en 12 jarige jongens werden ondergebracht in aparte hutten, met allebei een eigen groepsnaam: de Eagles en de Rattlers. De onderzoekers startten een aantal competities, waarin ze prijzen konden winnen als groep. Drie belangrijke veranderingen in de relatie tussen de groepen vonden plaats:

  1. Within group solidarity
    • De leden van de groepen zetten hun eigen interne verschillen opzij en werkten samen in een steeds loyaler wordende groep
  2. Negative stereotyping of the other group
    • Ondanks het feit dat ze allemaal dezelfde sociaal-economische achtergrond hadden en willekeurig toegewezen waren, begonnen ze hun eigen groep anders te zien dan de andere groep en zetten ze de andere groep veel negatiever weg
  3. Hostile between-group interactions
    • Sportiviteit verdween. De andere groep werd uitgescholden, beticht van valsspelen en er werd teruggeslagen door valsspelen. Er ontstond praktisch een mini-oorlog.

Bij het herstellen van deze situatie, mislukten de meeste pogingen. Als de groepsleider voor een "vredesoverleg" wegging, werd deze feitelijk van zijn troon gestoten voor het heulen met de vijand. Individuele competitie werkte ook niet, omdat de groepen zelf de scores optelden om te bepalen welke groep beter was. Preken over vergevingsgezindheid en broederliefde werken ook niet, want hoewel de jongens zeiden het ermee eens te zijn, werd dit niet omgezet tot beter gedrag. Ook gedeelde activiteiten zoals samen eten werkten niet, dit werden al snel "garbage wars", zoals de jongen ze al snel zelf noemden.

De enige strategie die werkte, was om ervoor te zorgen dat de twee groepen moesten samenwerken om een gemeenschappelijk probleem op te lossen, ofwel superordinate goals. Daartoe werd een lek in de watertoevoer nagebootst, waardoor de groepen moesten samenwerken om het lek te vinden. Na een aantal van dit soort gemeenschappelijke doelen, was de hostiliteit redelijk verdampt.

 



Reacties

Er zijn nog geen reacties.
 Meld je aan met LinkedIn om te reageren